Eenvoud: het werk was het leven

Ik ben opgegroeid tussen de Groningse vrouwen op het Hogeland. Met moeke, oma, tante (taane), oudtantes en overgrootmoeder. De mannen waren er niet, die werkten op het land in de Noordpolder. Het huis was het domein van de vrouwen. Zij waren de baas in huis.

De keuken van oma

De keuken van oma in Warffum, daar zaten mijn moeder, oma, tante en ik. Vaak kwam de zus van mijn oma met haar dochter er ook nog bij. En de buurvrouw. Te havveln. We praatten Gronings met elkaar. Ede Staal komt ook uit Warffum, het Hogelandster Gronings is het mooiste Groningse dialect. Het heeft warmte en blues. Onze gesprekken gingen over koken, wassen en schoonmaken. In de koektrommel lagen speculaasjes. Achter de kachel stond een yoghurt starter. Er was geen speelgoed; ik wikkelde het stopgaren opnieuw om het kaartje, sorteerde de knopendoos en had een gebruikt schriftje van mijn tante. Ik heb warme herinneringen aan mijn vroege kinderjaren te midden van Groningse vrouwen.

Heel vroeger

Heel, heel, heel vroeger, rond 1964, woonde opoe van vaders kant ook in huis. Zij zat altijd in de stoel in de hoek. Een beetje beangstigend, met zwarte rokken, een stijve knoedel en een hoornen bril. Ze zei nooit iets behalve “laif wichtje” of zo. Dan schrok ik dat HET begon te praten.

Rondom het huis

Rondom het huis was een moestuin. Mijn oma wekte alles in. Opa nam witte en rode kolen mee van de boerderijen waar hij werkte, of vis uit het haventje van Noordpolderzijl. Er was een schillenbak, met een gemetseld muurtje van zo’n vijftig centimeter hoog. Er lagen houten luiken op. Daar ging het afval in. Alles organisch, want plastic bestond nog niet. Aan de zonkant lag een bleekveld met betonnen waslijnpalen erin. Daar mocht ik op een deken spelen. Niet op het gras, want mijn oma wilde geen kloetn als de kookwas er op moest drogen. “Nait op blaik!” riep ze uit de keuken.

Het erf en de dieren

Er stond een witgeverfde bank buiten. In het schuurtje stond opa’s plof met Willempie helm en bruin leren Solex jas naast oma’s opoefiets. Er stond een petroleumstel op een tafel. Oma ging er visje bakken. Er was een hok voor een gespeende big. De slager kwam aan huis. Dan liep het varkensbloed over het tuinpad als oma bloedworst maakte. Er was ook nog een poepdoos in de schuur, maar binnen was al een wc, dus de centrifuge stond nu in het hok van de doos.

De konijnen en opa

Tegen de schuur stond een konijnenhok. Er waren jonkies, die ging mijn opa verkopen. Eens waren er twaalf jonkies. Een dag later keek ik bij de konijntjes en toen waren er weer twaalf jonkies bijgekomen. De konijnen fokten als konijnen. Ik ging iets in de schillenbak gooien en daar zag ik de kleinste konijntjes tegen de muur kleumen. Ik was geschokt dat mijn opa zo slecht was om konijntjes te laten versterven. Maar hij zei dat de moeder het niet aankon. 

Het leven van opa en oma

Mijn opa was lôs-aarbaaider. Hij werkte waar werk was. Soms was hij rietdekker. In de herfst ging hij bietn rooien. Die werden op een praam naar de stad gevaren. Op zaterdagavond dronk hij een half flesje Heinekes. Mijn oma deed de dop er weer op en zondagochtend dronk hij de andere helft. Het waren absoluut geen alcoholisten dus. Mijn opa had een kleurentelevisie gemaakt van statische folie die hij over de zwart-wit tv liet kleven. Soms keken we een avond rood of blauw, afhankelijk van welk vel hij gebruikte.

Radio en televisie

Oma hield van radio en televisie. Arbeidsvitaminen begon om 10:00. Bij ‘Raden Maar’ van Kees Schilperoort moest de radio op zijn hardst. Op tv was ze gek op André van Duin. Dan moest ze zo vreselijk lachen met buusdouk erbij om haar ogen te deppen.

Rondom het huis – de laatste jaren van zelfvoorziening

Het was de nadagen van de zelfvoorziening. In het dorp stond al een supermarkt. De weckflessen raakten leeg, het zuurkoolvat bleef droog. Oma kookte eenvoudig maar voedzaam, met kortings uit de folder. Toen ze de moestuin verhuurde aan een man uit het dorp, bleef haar keuken het hart van het huis. De juspan pruttelde, de snelkookpan stoomde. Het eten veranderde, maar niet haar rol. Mijn moeder en tante deden het zware werk voor haar. Ze hielden zo van opruimen en schoonmaken dat er op den duur alleen nog het bruikbare in huis stond. Wat weg kan, kan weg — dat was hun wijsheid. 

Erfenis van de vrouwenlijn

Dit alles heeft mij gevormd. Als dochter, kleindochter en zelf moeder draag ik de zuinigheid, de droge humor en taaie veerkracht van deze Groningse vrouwen met me mee. Alles wat ik ben, alles wat ik doorgeef, is geworteld in die warme trotse vrouwenlijn.

Scroll naar boven